Kort na ontslag uit het ziekenhuis na een opname vanwege hartdecompensatie kan er nog veel fout lopen. Er wordt gestimuleerd om de opnameduur steeds korter en korter te maken, waardoor de tijd voor observatie van de tolerantie van de ingestelde therapie korter wordt. Vaak is de hartfalen therapie bij ontslag nog niet optimaal en moet er tijdens de eerste weken na de opname verdere titratie van deze therapie gebeuren.
Deze patiënten moeten kort na de opname dus nauwgezet opgevolgd worden met regelmatige klinische controles tot de toestand van de patiënt stabiliseert en de hartfalen therapie zo optimaal mogelijk is. Er moet gestreefd worden om de hartfalen therapie zo snel mogelijk en binnen de 3 tot 6 maanden na diagnose zo optimaal mogelijk te krijgen.
Bij ontslag moet de patiënt concrete afspraken meekrijgen voor de verdere opvolging.
De ESC richtlijnen bevelen daarom al langer een controleraadpleging 1 week (tot 2 weken) na het verlaten van het ziekenhuis aan. Er moet dan een klinische herevaluatie gebeuren met ook een kleine bloedafname ter controle van de nierfunctie en het ionogram.
In de 2023 update van de ESC richtlijnen wordt na de STRONG-HF trial ook aanbevolen om patiënten tijdens de eerste weken na een hospitalisatie intensief op te volgen. In deze studie werden patiënten terug gezien 1,2,3 en 6 weken na ontslag.
Het is onduidelijk en ook niet bestudeerd of dit best wordt gepland bij de huisarts of bij de cardioloog. De ESC richtlijnen spreken zich hierover niet uit.
Zo’n intensieve opvolging van al deze hartfalenpatiënten is organisatorisch voor veel diensten cardiologie moeilijk haalbaar door een tekort aan capaciteit voor consultaties. In de toekomst zullen er in dit kader reorganisaties moeten worden gedaan bij de uitbouw van hartfalen klinieken om deze intensievere, frequente opvolging in de praktijk toe te passen. Mogelijke oplossingen hiervoor kunnen zijn:
De huisarts heeft echter ook een belangrijke rol in de opvolging van hartfalenpatiënten. Lees.
In dit zorgpad wordt daarom een gecombineerde en meer flexibele opvolging voorgesteld zowel door de cardioloog (bij voorkeur via de hartfalenkliniek) als door de huisarts. De timing van de consultatie en bij wie deze wordt gepland, wordt bepaald door het profiel van de patiënt. Over deze opvolging op basis van het klinisch risicoprofiel bestaan er echter geen wetenschappelijke studies. Dit voorgestelde beleid is daarom gebaseerd op expert consensus.
Profielen van hartfalenpatiënten (vooral van deze met HFrEF) zijn namelijk divers en worden bepaald door veel factoren, waaronder:
Globaal kan het risicoprofiel van patiënten worden ingedeeld in 3 groepen op basis meerdere parameters (zie tabel hieronder). Het risico op klinische problemen wordt bepaald door de meest afwijkende parameter en/of een combinatie van parameters.
Merk op:
Hoe meer nood aan titratie van de therapie en hoe ernstiger / complexer het hartfalen is, hoe nauwer de cardiologische opvolging moet zijn tot de klinische toestand stabiel blijft en de hartfalen therapie zo optimaal mogelijk is.
Betreffende de eerste controle bij de cardioloog na een hospitalisatie omwille van hartfalen, zoals beschreven in het schema:
Verdere opvolging daarna, zoals beschreven in het schema:
De timing van consultaties tijdens opvolging wordt bepaald door de behandelende cardioloog. Hoe precairder de toestand van de patiënt, hoe vaker hij best terug gezien wordt om nieuwe problemen tijdig te detecteren en de behandeling tijdig bij te sturen om hospitalisaties te vermijden.
Hoe precairder de toestand van de patiënt, hoe vaker hij best terug gezien wordt om nieuwe problemen tijdig te detecteren en de behandeling tijdig bij te sturen om hospitalisaties te vermijden. Lees: Rol van de huisarts.
Indien mogelijk kan een hartfalenverpleegkundige de patiënt een paar dagen na ontslag thuis opbellen voor een evaluatie. Bij een telefonische controle vraagt de hartfalenverpleegkundige naar:
Daarna kan de hartfalenverpleegkundige op indicatie de patiënt verder telefonisch opvolgen.
Bij problemen of vragen kan de patiënt de hartfalenverpleegkundige telefonisch raadplegen voor overleg, advies, aanpassing van de medicatie en/of plannen van een vervroegde consultatie.
De hartfalenverpleegkundige kan de patiënt soms ook volgen via telemonitoring.
1) Patiënten met nierinsufficiëntie
Patiënten met chronisch hartfalen en nierinsufficiëntie kunnen baat hebben bij een gezamenlijke opvolging door een cardioloog en een nefroloog.
Bij voorkeur worden consultaties bij de cardioloog en de nefroloog niet op dezelfde dag gepland, maar gespreid over de tijd, waardoor er om de paar maanden een klinische herevaluatie van de patiënt gebeurt. Precaire patiënten worden zo afwisselend gezien door de cardioloog en de nefroloog voor opvolging van eventuele tekens van vochtretentie, tolerantie van de behandeling, nierfunctie, kalium,…
Indicaties voor opvolging bij de nefroloog:
2) Patiënten met een geriatrisch profiel
Opvolging via het geriatrisch dagziekenhuis, in combinatie met een consultatie bij de cardioloog kan nuttig zijn bij patiënten met een geriatrisch profiel en een of meerdere van de volgende zaken:
Bij patiënten met frailty en valrisico kan de hartfalen therapie soms iets minder intensief ingesteld worden om recidiverend vallen door duizeligheid door hypotensie te vermijden.
Ontslag uit het ziekenhuis na een opname omwille van hartdecompensatie betekent niet dat patiënt terug ‘stabiel hartfalen’ heeft. Men kan maar over ‘stabiel hartfalen’ spreken als de patiënt 1 maand of langer onveranderde symptomen van hartfalen heeft.
De periode van de eerste maand na een hospitalisatie omwille van hartdecompensatie wordt de transitiefase genoemd. Tijdens deze overgangsfase van het ziekenhuis naar de thuissituatie is er nog een verhoogd risico op diverse problemen met eventueel heropname en/of zelfs mortaliteit. Daarom wordt soms ook over de kwetsbare fase gesproken.
Mogelijke oorzaken van heropname of mortaliteit kort na hospitalisatie zijn:
Een patiënt met hartfalen wordt maar als stabiel beschouwd als de symptomen, de klinische toestand en de behandeling stabiel blijven gedurende meer dan 1 maand.
Praktisch betekent dit :
Let op: Een ogenschijnlijk klachtenvrije patiënt kan nog steeds een verhoogd NT-proBNP hebben en subklinische ziekteprogressie hebben. Bij NYHA-klasse II moet dus altijd blijvend naar de maximale getolereerde hartfalen medicatie gestreefd worden en zo nodig een gepast implanteerbaar device (CRT / ICD) geplaatst worden. Bovendien werd in meerdere studies aangetoond dat de voordelige effecten van behandelingen groter zijn bij patiënten met maar lichte klachten (NYHA klasse II) dan bij patiënten met al meer uitgesproken klachten en dus meer gevorderd hartfalen (NYHA klasse III of IV). Dit werd onder andere aangetoond bij ARNI, SGLT2-inhibitoren, ICD, …
Tijdens de opvolging van hartfalen patiënten moeten nieuwe problemen tijdig gedetecteerd en correct behandeld worden.
Lees: Tijdige detectie van problemen.
Lees: Interventies: Wat te doen bij … ?
Er moet speciale aandacht en intensievere opvolging zijn voor hoog-risico hartfalenpatiënten. Deze patiënten hebben een hoger risico op decompensatie, aritmie, hospitalisatie(s) en/of overlijden.
Patiënten met hartfalen en een hoger risico problemen zijn:
Sommige van deze patiënten hebben op termijn nood aan een verwijzing voor implantatie van een LVAD en/of harttransplantatie, indien ze hiervoor nog in aanmerking zouden komen. Dit wordt de cardioloog ingeschat en indien van toepassing vermeld in het medisch verslag.