In theorie kunnen alle soorten ritmestoornissen voorkomen bij hartfalen patiënten. Bij vermoeden van een hartritmestoornis moet er altijd een ECG genomen worden om het onderliggend hartritme te documenteren en om een correcte diagnose te stellen.
Voorkamerfibrillatie komt zeer frequent voor bij hartfalen (zowel bij HFrEF als HFpEF) en is normaal niet onmiddellijk levensbedreigend. Het is wel een frequente trigger voor een episode van hartdecompensatie. Asymptomatische tachycardie door VKF kan na verloop van weken ook hartfalen met gereduceerde LVEF veroorzaken (tachycardie-cardiomyopathie). Na herstel van het normale ritme recupereert dit hartfalen dan normaal over verloop van maanden. Daarnaast is het ook een frequente oorzaak voor trombo-embolische complicaties (ischemisch CVA, andere perifere embolie zoals bijvoorbeeld een acuut koud been, nierinfarct, miltinfarct,…).
Een tijdige detectie en documentatie van voorkamerfibrillatie zijn zeer belangrijk om hartdecompensatie en trombo-embolische complicaties te voorkomen. Bij elke klinische controle moet daarom het hartritme gecontroleerd worden op het al of niet regelmatig zijn, zeker indien de patiënt niet gekend is met persisterende of permanente voorkamerfibrillatie. Bij twijfel moet een ECG genomen worden.
Bradycardie is een te traag hartritme < 60 per minuut. Dit is frequent bij patiënten met hartfalen. Vaak wordt dit in de hand gewerkt door het gebruik van bètablokkers, digoxine, ivabradine of amiodaron.
Bradycardie kan het gevolg zijn van:
Om het onderscheid te maken, wordt best altijd een ECG genomen.
Bij een hartfrequentie in rust < 50/min moet de bradycardiserende medicatie verminderd worden:
Deze ventriculaire ritmestoornissen zijn meestal levensbedreigend en zijn altijd een indicatie voor ziekenhuisopname (tenzij de patiënt een ICD heeft en maar één shock voelde en terug klachtenvrij is (zie aandachtspunten bij devices)).
De volgende zaken moeten gedaan worden: