Chronische immunosuppressieve therapie is noodzakelijk om rejectie van het donorhart te voorkomen. Deze therapie bestaat uit de combinatie van een calcineurin-inhibitor (nu altijd tacrolimus, vroeger cyclosporine), een purine antimetaboliet (nu meestal mycophenolaat mofetil) en glucocorticosteroïden.
De glucocorticosteroïden worden altijd zo veel mogelijk afgebouwd en gestopt tijdens het 1e jaar na de transplantatie.
Bij chronische opvolging van deze patiënten is het zeer belangrijk om de dalspiegel van vooral de calcineurin-inhibitor regelmatig te meten met bloedafname 's morgens vroeg, voor de inname van de ochtenddosis. Deze concentratie moet tussen bepaalde streefwaarden schommelen.
De therapie en de streefwaarden worden bepaald door de cardiologen van het transplantatieteam.
De concentratie in het bloed van deze therapie kan sterk schommelen door interacties met gelijktijdige inname van andere geneesmiddelen en/of andere ziektetoestanden. Gastroenteritis en diarree kunnen de spiegel van de immunosuppressiva verhogen met meer toxiciteit door een transiënte verminderde werking van het P-glycoproteïne (P-gp) door schade aan de brush border.
Bij aanpassingen van het medicatieschema of ziekte wordt deze dalspiegel best extra gecontroleerd met bij afwijkende waarden dringend overleg met een cardioloog van het transplantatieteam om de aanpassing van de dosis van deze medicatie te bespreken.
Interacties kunnen gecontroleerd worden online, bijvoorbeeld op : Drug Interaction Checker - For Drugs, Food, and Alcohol
Immunosuppressiva mogen niet gecombineerd worden met inname van onder andere pompelmoessap, St-Janskruid,...
Deze complicaties kunnen ernstig en levensbedreigend zijn. Bij vaststellen van verdachte symptomen wordt er best dringend overlegd met het behandelend transplantatieteam voor een snelle en correcte diagnostiek en behandeling, zo nodig via een urgente hospitalisatie.