Menu
Menu
Menu
Menu

Aandachtspunten bij patiënten met een implanteerbaar device (pacemakers, ICD, CRT)

Zoekresultaten

Aandachtspunten bij patiënten met een implanteerbaar device (pacemakers, ICD, CRT)

Zoekresultaten

Aandachtspunten kort na implantatie van het device

  • De arm aan de kant van de implantatie (meestal links) moet gedurende 2 dagen zo weinig mogelijk gebruikt worden. De eerste 10 dagen wordt aanbevolen om niets te dragen met deze arm. Meer extreme bewegingen van deze arm (omhoog boven de schouder en naar achter) moeten worden vermeden tijdens de eerste maand. 
  • Het verband en de wonde moeten droog, proper en steriel afgesloten gehouden worden tot 10-14 dagen na de implantatie. Indien het verband er goed uitziet, moet dit niet vervangen worden. Er moet dan steeds een nazicht van de wonde gedaan worden door de huisarts, met zo nodig verwijderen van hechtingen. 
  • Bij ongunstige wondheling moet steeds contact worden opgenomen met de behandelende cardioloog voor bespreken van het verdere beleid. 
  • Bij bloeding /hematoom rond de batterij (pockethematoom):
    • Best overleg met behandelend cardioloog.
    • (D)OAC enkele dagen onderbreken. Let op: bij risico op embolieën, bijvoorbeeld als voorkamerfibrillatie, best niet langer dan 2 of 3 dagen onderbreken.
    • Lokaal ijs of een coldpack (gedraaid in een dunne handdoek) op de huid aanbrengen.
    • GEEN punctie doen in de zwelling. Dit kan een infectie binnenbrengen.
    • Bij hevige pijn en zwelling kan op indicatie van de cardioloog een revisie met drainage van het hematoom gedaan worden onder steriele omstandigheden in het ziekenhuis. 
  • Bij vermoeden van infectie (koorts, lokale roodheid en pijn ter hoogte van de batterij):
    • steeds dringend nazicht bij behandelend cardioloog (zo nodig via de spoedgevallendienst) voor verder beleid.
    • Vermijd blind starten van empirische antibiotica. Er worden best eerst hemoculturen afgenomen voordat antibiotica gestart worden. Ook een korte inname van antibiotica kan hemoculturen vals negatief maken en de correcte diagnose en behandeling moeilijker maken.
    • Explantatie van het device en de leads indien deze geïnfecteerd zijn op indicatie van de cardioloog.
  • Er moet altijd een controle van het device gebeuren bij de behandelend cardioloog 1 tot 2 maanden na implantatie, tenzij eerder op indicatie.

Aandachtspunten bij een patiënt met een ICD

VVI-ICD
VVI-ICD
  • Indien de patiënt een shock krijgt:
    • 1 shock, zonder andere klachten: afwachten en zodra mogelijk telefonisch contact met de behandelend cardioloog, de hartfalenverpleegkundige of de ritmekliniek.
    • 2 of meer shocks in 24 uur of 1 shock met andere klachten (angor, dyspnoe, hypotensie,…): dringende opname in het ziekenhuis voor monitoring en verder nazicht. 
  • De patiënt kan soms een piepend of trillend alarmsignaal van de ICD ervaren, meestal ’s nachts of ‘s morgens op hetzelfde uur. Dit kan wijzen op een van volgende problemen (volgens de instellingen van de ICD):
    • Lage batterijspanning: batterijvervanging nodig.
    • Problemen met de leads (breuk van de lead, slechte werking door dyslocatie,…).
    • Overschrijden van ingestelde grens van aritmieën (voorkamerfibrillatie, VT), anti-tachytherapie, congestie,…
Er gebeurt dan best zo snel mogelijk een analyse van de ICD op de consultatie. Bij symptomen zoals bruuske syncopes, > 1 shock, hartdecompensatie,… gebeurt er best een urgent nazicht via de spoedgevallendienst.

Aandachtspunten bij een patiënt met een CRT

  • Het doel van cardiale resynchronisatie therapie (CRT) is het bekomen van > 95% biventriculaire pacing. Biventriculaire pacing kan dalen tot onder 95% door veel extrasystolen, een aritmie in de voorkamer met te snel ventriculair ritme, suboptimale instellingen van het device,…
  • ECG. Zie figuur. Bij biventriculaire pacing wordt het QRS complex normaal eerder positief in V1, negatief in afleiding I. Het plots veranderen van het QRS complex naar terug een linker bundeltakblok patroon, kan wijzen op dysfunctie van de CRT.
A. voor CRT-implantatie is er een linker bundeltakblok met negatief  QRS-complex in V1-2. B. na CRT-implantatie wordt het QRS-complex smaller en positief in V1-2.
A. voor CRT-implantatie is er een linker bundeltakblok met negatief QRS-complex in V1-2.
B. na CRT-implantatie wordt het QRS-complex smaller en positief in V1-2.
  • Mogelijke complicaties / nevenwerkingen na implantatie:
    • dyslocatie van de LV lead met verlies van de biventriculaire pacing en terug toenemende symptomen van hartfalen.
    • stimulatie van de nervus phrenicus met contracties van de linker diafragmakoepel (‘de hik’, spiercontracties ter hoogte van het linker hypochonder aan 60-70 per minuut (volgens de ingestelde lower rate)). Soms is dit fenomeen houdingsgebonden, bijvoorbeeld alleen bij liggen op de linker zijde. Dit kan vaak door aanpassing van de instellingen van het device verholpen worden.

Rijgeschiktheid voor patiënten met een implanteerbaar device?

Pacemaker of CRT-P

  • groep 1 (= rijbewijs A3, A, B, B+E) – max. rijgeschikt voor 3 jaar: (KB 3/2011)
    • Nieuwe implantatie: 1 maand rijongeschikt
    • PM-batterijvervanging: onmiddellijk rijgeschikt
    • PM-leadvervanging: 1 maand rijongeschikt
  • groep 2 (rijbewijs C, C+E, D, D+E) – max. rijgeschikt voor 1 jaar: (KB 23 maart 1998)
    • Nieuwe implantatie: 3 maand rijongeschikt
    • PM-batterijvervanging: 2 weken rijongeschikt
    • PM-leadvervanging: 3 maand rijongeschikt

ICD of CRT-D

    • groep 1 (= rijbewijs A3, A, B, B+E):  (KB 3/2011)
      • Nieuwe implantatie: 1 maand rijongeschikt
      • Batterijvervanging: onmiddellijk rijgeschikt
      • Leadvervanging: 1 maand rijongeschikt
      • ICD-interventie (shock): 3 maanden rijongeschikt
    • groep 2 (=rijbewijs C, C+E, D, D+E): definitief rijongeschikt

 

Wat mag en wat mag niet met een pacemaker / ICD?

Dicht contact met een sterke magnetische bron moet worden vermeden.

  • De detectie van een magnetisch veld zal bij een (resynchronisatie) pacemaker een (tijdelijke) herprogrammatie uitlokken naar VOO-modus. Hierdoor zal de pacemaker stimuleren aan een vaste, geprogrammeerde magneetfrequentie (bijvoorbeeld aan 70 of 90 per minuut) zonder zich nog iets van het eigen hartritme aan te trekken.
  • Bij een defibrillator zal magnetische interferentie (tijdelijk) de shockfunctie uitschakelen waardoor een patiënt geen interventie zal krijgen in geval van een snelle ventriculaire ritmestoornis. Als het magnetisch veld terug weg is, zal de ICD terug werken zoals voorheen.
  • Voorbeelden van magnetische bronnen zijn:
    • MRI onderzoek
    • lassen
    • magneetstrip van IPAD
    • Inductiefornuis (bij afstand < 0.5 meter tot het device)

MRI onderzoeken

MRI onderzoeken waren vroeger verboden bij patiënten met pacemakers of defibrillatoren. De huidige devices (geïmplanteerd na 2010-2013) zijn normaal MRI-compatibel. Dit moet steeds gecontroleerd worden bij het plannen van een MRI onderzoek. Bij devices die langer geleden geïmplanteerd werden kan er ondanks een recentere batterijvervanging toch MRI incompatibiliteit blijven omwille van nog oudere, niet MRI compatibele leads. 
 
Ondanks de potentiële interferentie van het magnetisch veld van de MRI met het device, is in vele gevallen het uitvoeren van een MRI toch mogelijk mits het in acht nemen van voorzorgsmaatregelen. 
Door de scattering van het device zelf zal een MRI van structuren in de borstkas sowieso minder kwalitatieve beelden geven. 
 
Het theoretische risico van een MRI onderzoek bij een patiënt met een device is:
  • het uitlokken van een herprogrammatie van het device.
  • de inductie van stromen in de leads met opwarming en potentieel    perforatie van de lead tip. Dit laatste treedt vooral op bij oude, niet meer functionele leads (die niet meer met het device verbonden zijn). 
Het nut van de MRI moet steeds worden afgewogen tegen het potentiële risico. 
Moderne MRI compatibele devices worden voorafgaand aan de MRI in een MRI compatibele modus geprogrammeerd en nadien terug geprogrammeerd naar de oorspronkelijke instellingen.
 
Ook bij niet MRI compatibele devices kan onder strikte voorwaarden een MRI scan gebeuren. Monitoring tijdens het onderzoek is aangewezen. Dit moet dan besproken worden met de behandelende radioloog en cardioloog / elektrofysioloog. 

Radiotherapie

Radiotherapie kan potentieel zowel de hardware als de software van de pacemaker beschadigen wanneer het device in de te bestralen zone ligt. Het wordt dan ook aangeraden het device af te schermen met lood. Indien dit niet mogelijk is, moet het device tijdens de therapie regelmatig gecontroleerd worden. In zeldzame gevallen kan de batterij verplaatst worden naar een plaats (net) buiten het stralingsveld.

Perioperatief management

  • Het gebruik van elektrocauterisatie kan potentieel interfereren met de pacemaker werking. Het gevaar bestaat erin dat de pacemaker zichzelf inhibeert door oversensing van de elektrocauter. Hierdoor kan de pacemaker stoppen met pacen. Dit kan voorkomen worden door programmatie in VOO- of DOO-modus of door applicatie van een magneet op het device.
  • Bij patiënten met een ICD kan gebruik van elektrocauterisatie ook valse signalen veroorzaken die door de ICD als een ventriculaire tachycardie of fibrillatie geïnterpreteerd kunnen worden en dus onterechte ICD shocks kunnen uitlokken. Dit kan voorkomen worden door applicatie van een magneet op het device waardoor de shockfunctie van het device wordt af gezet met behoud van de pacemakerfunctie. Bij terug verwijderen van de magneet zal het device onmiddellijk terug werken zoals voorheen.

Vliegtuigreizen

Vliegtuigreizen vormen geen probleem. Er wordt aangeraden om niet door de magnetische veiligheidscontrole te gaan, maar om zich met vertoon van een device identificatiekaart handmatig te laten fouilleren.

Sport

Sport is toegestaan voor patiënten met een device.

  • Best draagt de patiënt wel een hartslagmeter. Piekinspanningen met een te hoge hartslag moeten wel gemeden worden. Bij patiënten met een ICD moet de maximale hartfrequentie voldoende onder de ingestelde grens blijven waarboven de ICD een shock zal geven. Anders zou de patiënt onterecht een ICD shock kunnen krijgen.
  • Er moet steeds nagegaan worden of er een risico is voor de patiënt en zijn omgeving in geval van een plotse presyncope of syncope tijdens het sporten.
  • Contactsporten zoals rugby of gevechtssporten moeten echter worden vermeden.
  • Geweerschieten waarbij de kolf van het geweer op de pacemakerbatterij zou worden gezet, is verboden.
crossmenuchevron-right-circle