Hartfalen is vaak een chronische en progressieve ziekte, gekenmerkt door een onvoorspelbaar en variabel verloop per patiënt. Naarmate de ziekte vordert, neemt de symptoomlast toe, vaak ook met een complexe bijdrage van comorbiditeiten.
Het is belangrijk om reeds vroeg in het verloop van de ziekte aandacht te hebben voor de inschatting en de bespreking van de prognose en de mogelijke behandelingen. Hierbij moeten ook de wensen van de patiënt actief bevraagd worden.
Bij klinische deterioratie van het hartfalen moet de behandelende cardioloog op het juiste moment inschatten of er zich een indicatie stelt voor hartvervangende therapie met een hartpomp (LVAD) en/of harttransplantatie. Er moet dan een evaluatie gebeuren of de patiënt hiervoor nog een kandidaat zou kunnen zijn. In dat geval moet de patiënt tijdig verwezen worden naar een transplantatiecentrum voor verdere evaluatie en na goedkeuring activatie op de wachtlijst voor transplantatie.
Het is de taak van de cardioloog om de fase van gevorderd hartfalen te herkennen via meerdere criteria, gebaseerd op symptomen, klinische evolutie, echocardiografie, inspanningstest (cyclo-ergospirometrie, CPET, VO2max),...
De meeste essentiële signalen voor het herkennen van gevorderd hartfalen zijn :
Bij evolutie naar een slechte prognose zonder nog een optie tot hartvervangende therapie zijn het tijdig bespreekbaar maken van een eventuele therapiebeperking en het vastleggen van zorgdoelen nodig (vroegtijdige zorgplanning of DNR code). De genomen beslissingen moeten dan goed gedocumenteerd worden in het medisch dossier.
Wanneer de patiënt in dit gevorderd stadium niet meer in aanmerking komt voor een steunhart of harttransplantatie, spreekt men van terminaal hartfalen en zal de prognose enkele maanden tot hoogstens een of twee jaar bedragen.
Gevorderd hartfalen wordt vaak pas laattijdig herkend waardoor palliatieve zorg in de praktijk vaak enkel in de stervensfase wordt toegepast. Dit leidt soms tot onnodig lijden, ongewenste hospitalisaties en vermijdbare ICD shocks.
Vanaf dan ligt de nadruk op medicamenteus beleid en comforttherapie.
Een multidisciplinaire aanpak is noodzakelijk met palliatieve ondersteuning thuis of via de palliatieve eenheid volgens de wensen van de patiënt en de naasten, met aandacht voor pijncontrole, psychische en spirituele ondersteuning waar nodig.