De aanbevolen behandelingen van hartfalen hebben tot doel om de patiënten zich beter te doen voelen en om hun prognose zoveel mogelijk te verbeteren. De effecten van de behandelingen verschillen tussen patiënten met HFrEF, HFpEF of HFmrEF. In de onderstaande tabel wordt weergegeven welke gunstige prognostische effecten elke behandeling heeft aangetoond in klinische studies. Een bijkomend doel is het zoveel mogelijk reduceren van heropnames van hartfalenpatiënten. Uiteraard heeft elke hartfalenpatiënt ondanks optimale behandeling nog steeds een residueel risico op hospitalisaties of mortaliteit.
Vooral in de behandeling van HFrEF werd in de voorbije 3 decennia vooruitgang geboekt.
De mortaliteit en hospitalisaties omwille van hartfalen zijn significant gedaald sinds de introductie van ACE-inhibitoren / ARB, beta-blokkers, MRA, implanteerbare devices (ICD, CRT), ivabradine (2013), ARNI (2016) en SGLT-2 inhibitoren (2021).
Bij gevorderd hartfalen zonder verdere therapeutische opties verbeteren ook harttransplantatie en/of LVAD de prognose.
De behandeling van HFpEF bleef lange tijd minder onderzocht en studies met de standaardbehandelingen voor HFrEF bleken teleurstellend, zonder significante verbetering van de prognose door therapie met ACE-inhibitoren / ARB, beta-blokkers, MRA en ARNI.
Dit wordt verklaard doordat HFpEF een andere pathofysiologie en een anders hemodynamisch profiel heeft dan HFrEF. De SGLT-2 inhibitoren zijn de eerste klasse geneesmiddelen die kon aantonen de prognose van patiënten met HFpEF te verbeteren door een significante reductie van hospitalisaties omwille van hartfalen en een lichte daling van de cardiovasculaire mortaliteit.
Patiënten met HFmrEF werden meestal geëxcludeerd in oudere hartfalenstudies.
Daarom bleef het lang onduidelijk hoe deze patiënten het best behandeld worden. Subgroep analysen en de 2023 update van de ESC guidelines stellen dat ook bij deze patiënten de HFrEF behandelingen best overwogen worden.
De SGLT-2 inhibitoren zijn de eerste klasse geneesmiddelen die in specifieke studies konden aantonen de prognose van patiënten met HFmrEF te verbeteren. Ook ARNI konden prognostisch benefit aantonen bij hartfalen met een LVEF < 50% (PARAGON studie), maar de terugbetalingscriteria in België zijn dit in 2024 nog niet gevolgd.
* Diuretica zijn oude geneesmiddelen die nooit onderzocht werden in grote gerandomiseerde placebo-gecontroleerde studies. Sinds decennia zijn ze een basisbehandeling voor hartfalen. De effecten op de prognose zijn dus nooit onderzocht zoals de meer recente hartfalentherapieën. Ze zijn alleen maar geïndiceerd bij vochtretentie aan de laagste effectieve dosis om euvolemie te behouden. Vermoedelijk verslechteren zowel een te lage dosis als een te hoge dosis de prognose van de patiënt. Een te lage dosis leidt tot vochtretentie, hartdecompensatie en hospitalisaties. Een te hoge dosis leidt tot dehydratatie, nierinsufficiëntie en hospitalisaties. Goede titratie van de dosis van diuretica tijdens het verloop van de ziekte is dus cruciaal.
Een deel van de patiënten die gehospitaliseerd werden omwille van hartfalen worden binnen de eerste 30 dagen na ontslag terug gehospitaliseerd. In studies en in de praktijk schommelt dit tussen de 5 en 15%, met variatie tussen ziekenhuizen en op welke dienst de patiënt werd gehospitaliseerd.
De belangrijkste oorzaken zijn:
Deze heropnames moeten zoveel mogelijk voorkomen worden door:
Lees: STRONG-HF
Ondanks optimale hartfalentherapie blijft er nog altijd een risico op hospitalisaties omwille van hartfalen en mortaliteit: het residueel risico. Dit wordt bepaald door veel factoren (de ernst van het hartfalen, de etiologie van het hartfalen, de LVEF, de NYHA-klasse, co-morbiditeiten,…). Door de verbeterende behandelingen is dit residueel risico over de jaren heen gedaald.
Lees ook: De impact van hartfalen.