Diuretica bij tekenen van vochtretentie. Zo mogelijk af te bouwen en te stoppen bij optimalisatie van de HFrEF therapie.
Patiënten met HFrEF moeten volgens de meest recente richtlijnen behandeld worden met 4 verschillende types geneesmiddelen ter verbetering van de symptomen en de prognose. Deze moeten na de diagnose zo snel mogelijk gestart worden in lage dosis en op korte termijn in stapjes opgedreven worden (optitratie) naar de aanbevolen streefdosis of tot aan de maximaal getolereerde dosis. De behandeling moet maximaal geoptimaliseerd zijn binnen de 3 tot 6 maanden na de diagnose.
De 4 pilaren van HFrEF therapie zijn:
De eerste 3 klassen worden samen de neurohormonale blokkers genoemd.
De ACE-inhibitoren, ARB, ARNI en MRA worden samen ook de RAAS-blokkers genoemd, omdat ze allemaal een component in het RAAS (renine-angiotensine aldosterone systeem) inhiberen.
Streefdoelen:
Bij patiënten met HFrEF moet een ACE-inhibitor (of ARB) /ARNI en een bètablokker gestart worden in lage dosis en op korte termijn in stapjes opgedreven worden (optitratie) naar de aanbevolen streefdosis of tot aan de maximaal getolereerde dosis. Deze optitratie moet ook verder nagestreefd worden bij een normale of eerder lage bloeddruk zolang er geen klachten van duizeligheid bij rechtstaan zijn en de nierfunctie aanvaardbaar blijft.
In de STRONG-HF studie werd deze therapie verder opgedreven zolang :
Rationale van deze optitratie:
Merk op: Deze toename van het slagvolume en het hartdebiet treedt daarentegen niet op wanneer deze behandelingen gestart worden bij patiënten met HFpEF. Dit kan deels verklaren waarom deze behandelingen geen prognostisch voordeel konden aantonen bij patiënten met HFpEF.